De Contrabas - 2006
Juliën Holtrigter, pseudoniem van Henk van Loenen (Hilversum, 1946),
is werkzaam in het middelbaar onderwijs. Hij debuteerde in 1969 in het tijdschrift Kentering.
Na nog wat publicaties in onder andere Yang bleef het lang stil. De eis van maatschappelijk engagement die hij zichzelf stelde, maakte hem het schrijven moeilijk. Pas vanaf 1990 schreef hij weer regelmatig. Zijn gedichten verschenen in Liter, De Tweede Ronde, Maatstaf en Hollands Maandblad. In 2001 kwam zijn eerste dichtbundel Omwegen uit (Mozaïek, Zoetermeer). In 2004 verscheen de bundel Het verlangen te verdwalen, in 2006 gevolgd door Het stilteregister, beide bij De Harmonie te Amsterdam.
1. Met welk gedicht van uzelf zou u zich aan de lezers willen voorstellen?
Lauden
Zo bloot ligt de vis op het ijs, zo springlevend
dood in de hoek van de klappen, het aas,
naast de klokken, de nagels, het staal,
moeders gezellige rovers, vaders bloedrode dromen.
Tussen de palmen vibreren de cijfers als
sterren en zand: alles moet talrijker, groter.
Je ruikt het: oud zweet uit duizenden auto’s.
Ik doodde de tijd.
Totdat ik op zoek naar wat koelte een poort
binnen liep en hen hoorde zingen, de broeders:
alles zal vastlopen, wegrotten, roesten,
om ooit hilarisch te worden verlost,
weerstand geeft licht. Hij die mij vrij maakt,
waste al eerder mijn voeten.
Uit: Het stilteregister, 2006
2. Waarom poëzie?
Ik weet het niet. Ik heb een haat-liefdeverhouding met poëzie. Het is net als met religie: het bederf van het beste genereert het allerslechtste. Veel gedichten, ook die van mijzelf, staan me tegen. Maar ik kan het niet laten. Wat mij drijft is een niet aflatende verbazing over alles, de wereld, de kosmos, het madeliefje.
Vroeger schilderde ik veel (dat doe ik nog af en toe) maar ik kon met beelden lang niet altijd zeggen wat ik wilde. Taal biedt veel meer mogelijkheden. Maar taal is wel weer erg fraudegevoelig. Vaak wordt taal gebruikt om de boel te belazeren of om macht uit te oefenen, al kan dat ook met beelden. Terwijl wat het leven de moeite waard maakt bijna niet onder woorden is te brengen. Dat maakt het schrijven van poëzie zo verschrikkelijk moeilijk.
Wat ik opschrijf (en later schift en opnieuw monteer) lijkt bij nader inzien het verslag van een reis. Het blijkt een zoeken te zijn naar wat zich achter de zichtbare werkelijkheid bevindt. En het is een relaas over pogingen tot onthechting en overgave.
3. Welke dichters behoren tot uw inspiratiebronnen?
Met de dichters van Job, Hooglied, Prediker en andere bijbelse poëzie ben ik van jongs af aan vertrouwd. Dat zie ik als een enorm voorrecht. Ik kom uit een eenvoudig gereformeerd milieu waar het woord heilig was. Doe wat je zegt, dan lieg je niet. Aanvankelijk zijn Campert (Zoals je loopt door de kamer uit het bed …) en Kopland (Zoals de pagina ’s van een krant in het gras …) belangrijk voor mij geweest. Maar ik moet vooral Paul Snoek noemen. Die combinatie van verbeeldingskracht, inventiviteit, muzikaliteit, ironie en humor kom je zelden tegen.
Snoek, de dichter die meer waarheid bij elkaar fantaseerde dan honderd kinderen en honderd gekken bij elkaar, inspireert mij nog steeds. Ik mag zijn verzameld werk graag hardop lezen. Dat is genieten! Vooral als ik iets van de dictie van de door mij zeer bewonderde, pas overleden Julien Schoenaerts te pakken krijg. Aan hem heb ik het eerste deel van mijn pseudoniem ontleend. Ik hield van die man. Zbigniew Herbert en Tomas Tranströmer lees ik steeds opnieuw. Het is ongelooflijk hoeveel er na vertaling nog overeind staat van hun gedichten. Dat is een compliment aan de vertalers maar voor mij ook een bewijs voor hun grootheid. Het gaat ergens over.
4. Welk gedicht van een andere dichter zou u in de online bloemlezing der Nederlandstalige poëzie willen laten opnemen?
Ik twijfel tussen gedichten van Tentije, Wieg en Rozema, maar ik kies toch voor Snoek.
De nooit voltooide zee
Alvorens ik terugkeer naar mijn droef paleis
en langzaam als een lang en traag konvooi
luister hoe mijn lichaam vraagt naar moeheid,
wanneer ik met de ogen van een oude engel nadenk
over alles wat voltooiing mist: vooreerst
mijn lichaam – zelfs met mijn zo handige handen
nog geen middelmatig tovenaar –
en dan over mijn onherroepelijk onvolledige geest,
op die terugweg lees ik in de jonge palmen van mijn handen
een oud geruis van vroege ouderdom,
op die terugweg kijk ik om
en zie het heilige water, maar zelfs dit water
kan men nog verwijten dat het vloeibaar is,
zoals men mij verwijten kan
dat ik terugkeer naar mijn droef paleis.
Uit: Hercules, 1960
© foto: Frits van der Gronde
______________________________________________________________________________
Meander – 2008
Een schrijftafel als kringloopwinkel door Maren Mostert
Juliën Holtrigter, pseudoniem van Henk van Loenen (Hilversum, 1946), publiceerde al in 1969 in het tijdschrift Kentering. Hij debuteerde in 2001 met de bundel Omwegen bij uitgeverij Mozaïek. In 2004 verscheen Het verlangen te verdwalen en in 2006 Het stilteregister, beide bij uitgeverij De Harmonie. In april komt zijn vierde bundel uit met als werktitel De onaanraakbaarheid van de ruimte. Hij was werkzaam in het onderwijs als tekendocent, maar is altijd, weliswaar met golfbewegingen, blijven schrijven. Politiek engagement speelt een belangrijke rol in zijn leven en schrijven, maar roept de vraag op of en zo ja, hoe dit dan in gedichten vorm te geven. Inmiddels met vervroegd pensioen, heeft hij het nog steeds druk met schrijven en tekenen. Zijn schrijftafel is daarvan het bewijs: die ligt bezaaid met knipsels, plaatjes, stukjes papier met zinnen.
Foto: Frits van der Gronde
Je schrijft al een hele poos en niet zonder resultaat, gezien je gepubliceerde bundels. Hoe is het begonnen?
Wij waren thuis met drie broers. De oudste was muzikaal, de tweede tekende altijd en de jongste - de dichter René van Loenen - schreef al heel jong verhalen. Ik was de tekenaar. En dat ben ik gebleven. Ik ben tekenleraar geworden. En nog steeds schilder ik. Maar ik merkte dat ik lang niet alles van wat ik uit wilde drukken, kon tekenen of schilderen. Mijn eerste gedichten schreef ik voor een meisje dat mij haar poëzie had gestuurd. Met het lef van de beginner durfde ik bij Wim Hazeu aan te bellen die een paar straten verderop woonde. Hij zat in de redactie van Kentering, in die tijd het literaire tijdschrift van Nijgh & Van Ditmar. Hierin verscheen mijn eerste gedicht: 'De koffie van soldaat D.' Het was in 1969, ik zat toen in militaire dienst. Het was de tijd van Barbarber en Buddingh' met zijn Heinz-potje. Het gaat over Soldaat D. die zijn koffie met een Faberpotlood roert, wat een heel apart aroma oplevert. Na ongeveer vijf weken roeren, vraagt hij een nieuw potlood aan bij Sectie 3.
Is er sprake van een ontwikkeling in je gedichten in de loop der tijd?
Jarenlang bleef ik zo lang schaven aan mijn gedichten tot er alleen nog maar krullen overbleven. En zo ging het ook met mijn schilderijen. Ik bleef er zo lang aan verbeteren tot ik ze dood geschilderd had. Maar ik kreeg ook andere interesses. Ik werd actief in de politiek en de vredesbeweging. Alles was opeens politiek. Daardoor heeft het heel lang geduurd voordat mijn eerste bundel uitkwam. Belangrijk in mijn ontwikkeling was mijn besluit om streng af te rekenen met het pathos dat steeds weer in mijn werk sloop en meer uit te gaan van de taal in plaats van het gevoel.
Hoe komt dit 'uitgaan van de taal in plaats van het gevoel' tot uiting in je gedichten?
Dat uit zich vooral in de woordkeus. Maar eigenlijk daarvoor al, in het creatieve proces dat naar het gedicht toe leidt. Ik begin niet zoals vroeger met een gevoel waar ik woorden bij ga zoeken, maar andersom: ik ga steeds weer op zoek in mijn voorraden 'écriture automatique' naar sterke stukjes taal. Daarna stuurt het gevoel, dat gaandeweg ontstaat, de rest. Zo gaat het meestal. Heel soms vloeit een gedicht in een keer uit mijn pen. Geheel buiten mij om. Dan is het natuurlijk feest!
Je schildert ook. Zie je een overeenkomst tussen je schilderijen en je gedichten?
Er komen altijd mensen voor op mijn schilderijen. Het zijn personages uit mijn verbeelding. Ik ben een verteller, ook in mijn gedichten. Maar er zweeft altijd een zweem van mysterie omheen.
Je gedichten zijn van een mooie eenvoud waar een verassende diepte in te vinden is. Wat is jouw visie op poëzie en hoe komt dit tot uiting in je eigen werk?
Ik ben als socialist voorstander van toegankelijke gedichten. Hoe meer de poëzie van de gewone mensen is, hoe beter. Kunst mag niet alleen voor de intellectuele elite zijn. Er valt weer wat engagement bij beeldende kunstenaars te bespeuren. Waar blijven de dichters? Maar ik weet het, het is heel moeilijk om poëzie te schrijven die iets laat zien van de wereld waarin we nu leven en die toch ook geheimen herbergt en muzikaal is.
Je draagt wel eens voor. Wat betekent voordracht voor jouw werk?
Ik ben nogal verlegen van aard dus ik moet eerst heel veel weerstand in mezelf overwinnen. Aan de andere kant lees ik graag hardop, ook voor anderen. Om de klank. Poëzie moet klinken!
Je bent inmiddels aan je vierde bundel bezig. Waaruit put jij je inspiratie?
Uit alles wat zich aandient. Ik kan alles gebruiken. Als ik hier langs de uiterwaarden van de Lek fiets, kom ik vaak op ideeën. En als ik naar een documentaire kijk of in de bijbel lees of door de stad zwerf. Mijn schrijftafel ligt bezaaid met knipsels, plaatjes, snippers papier met zinnen of woorden. Ik maak nieuwe regels uit oude regels, monteer de ene oude tekst van mezelf aan de andere, het is één grote kringloopwinkel.
Op je auteurspagina van uitgeverij de Harmonie lees ik het volgende: 'Steeds dringt zich een werkelijkheid op die groter is dan de waarneembare, maar die toch met handen en voeten aan de waarneembare werkelijkheid vastzit. Het is juist het aardse besef wat het besef van het bovenaardse oproept.' Kun je wat meer over de relatie tussen het aardse en bovenaardse zeggen en hoe dit zich tot de verschillende 'werkelijkheden' verhoudt?
'Mij spreekt de blomme een tale', dichtte Gezelle al. Ik ervaar het leven als een geschenk en een opdracht. Daardoor hebben de dingen betekenis voor mij. De bronnen waaruit ik put zijn de oude joodse geschriften. Die zijn heel aards en realistisch. En toch is er steeds weer dat transcendente. Er is Iemand die ons ver overstijgt en met ons mee trekt. Er is een onzichtbare werkelijkheid die mij soms aanraakt zoals de zon het gezicht van de in het donker levende blinde. 'Dat wat men liefheeft, openbaart zich vroeg of laat', schreef Kierkegaard in zijn dagboek.
Met welke bekende dichter zou je graag eens een 'goed gesprek' voeren over poëzie en waarom?
Jammer dat Paul Snoek en Herman de Coninck overleden zijn. Met Remco Campert zou ik het willen hebben over de poëzie die de laatste tijd is geschreven. Ik zou ook graag Huub Oosterhuis willen vertellen hoe graag ik zijn liedteksten zing en met hem over politiek willen praten. Maar het liefst zou ik bij Maarten Biesheuvel op bezoek willen gaan. 'Help mij een verhaal te schrijven', zou ik hem vragen. Want dat wil ik leren, van hem.
Maren Mostert naar de gedichten van Juliën Holtrigter
Geplaatst door Chrétien Breukers op 27-11-06 | Permanente link
______________________________________________________________________________
De Contrabas - 2009
Juliën Holtrigter publiceerde onder meer in De Tweede Ronde, Maatstaf en Hollands Maandblad. Hij debuteerde in 2001 met de bundel Omwegen bij Mozaïek. Daarna verschenen Het verlangen te verdwalen (2004) en Het stilteregister (2006) bij De Harmonie, de uitgeverij die onlangs zijn nieuwe bundel Het feest van de schemer op de markt bracht. Holtrigter was werkzaam in het middelbaar onderwijs maar houdt zich nu fulltime bezig met schrijven en schilderen. Interview in www.decontrabas.com 2009
1. Wat is uw favoriete gedicht uit deze bundel?
Dan kies ik voor het openingsgedicht, 'Vinger op strot', dat goed laat zien hoe mijn gedichten, meer dan in vorige bundels, geuren en stinken en zingen.
Vinger op strot
Dit zijn die dagen waarvan de uren vervloeien.
Herberg De Zweep. Aan het plafond stukken vlees,
zwart van de vliegen. Uit rotte eitjes en wijting
bestaat het ontbijt. Ik laat het mij smaken.
Kijk, daar loopt onze vader. Hij is naar huis
onderweg om te schrijven. Nog meer alinea ‘s,
bladzijden, hoofdstukken, boeken. En terecht,
hij heeft nog niet alles gezegd.
De afvoer van vuilnis gaat door, elke week,
vanzelfsprekend. Er komt geen eind aan.
Maar ook het ondoofbaar licht loopt de zee in,
vol vreugde bergafwaarts, geloof het!
Met u in een nachttrein samen te zingen. Ja,
zegt de waard, vinger op strot, hoofd vol van zomer!
© Juliën Holtrigter
(2) Vertel wat u over deze bundel kwijt wilt, in maximaal 200 woorden die niet op de flaptekst mogen voorkomen.Het feest van de schemer is nogal religieus gekleurd. Dat komt door mijn toenemende fascinatie voor de incarnatie van God, de meester van de nederigheid, die ongelooflijk diep is en tegendraads en ontroerend. Die geraaktheid bracht mij bij de beeldend kunstenaar Marc Mulders van wie ik een collage op het omslag van mijn bundel mocht afbeelden. Hij is met dezelfde dingen bezig als ik: natuur, vergankelijkheid, lijden, humaniteit en dat alles in een losgeslagen cultuur. Hij is net als ik onlangs uit de RK kerk gestapt. Wij zijn zwervende gelovigen geworden maar toch verbonden met elkaar. Zie voor zijn werk marcmulders.com
3. Welke dichters (of dichter) behoorde(n) bij het schrijven van deze bundel tot uw inspiratiebronnen? Op welke wijze?
Een dichter die mij blijft inspireren is allereerst de Amerikaan Charles Simic. Ook in vertaling blijft zijn poëzie voor mij met kop en schouders boven alle andere uitsteken. Hij opent met zijn enorme verbeeldingskracht vergezichten in een bezem, een mes of een wiel en dat doet hij langs zijn neus weg, laconiek, in heel gewone taal. Paul Snoek kon dat ook. Verder lees ik Ter Balkt graag. Hij kan geweldig fabuleren maar hij is ook een hartstochtelijk geëngageerd dichter, de ideale mix. We hebben verleiders nodig in deze kille tijden, geen puzzeltjesmakers.
Marjoleine de Vos kan dat eveneens, verleiden. Maar zij gaat ook de diepte in. Dat is knap, die combinatie. Ze heeft in een interview met Remco Ekkers heel goed verwoord waar het ook mij om te doen is. Ze vindt dat er in religies en mythe zo veel belangrijks zit, te veel om dat los te laten. Daar zit haar probleem. Ze wil het vasthouden maar ze wil er niet in geloven. Je kunt het echter niet vasthouden als je er niet in gelooft. Alleen de gelovigen houden het in leven. Ik denk, zegt ze in het interview, dat het van levensbelang is dat we die beelden redden. ‘Als ze weg raken verdwijnt daarmee zo veel. Zo veel meer dan het geloof in een almachtige vader: alle zingeving van eeuwen.’
En daarmee ook vertrouwen in de toekomst, zeg ik erbij.
Het feest van de schemer gaat over het laatste maar ook over het eerste licht. Een nieuwe dag breekt aan. Door stilte, helderheid en bewustzijn ontdek je de vreugde van het er zijn. Meister Eckhart spreekt van een wonderlijke vreugde. Maakbaar is dit wonder niet. Overgave, de regie over je eigen leven uit handen geven, dat vraagt allereerst loslaten en ontvankelijk worden. Moeilijk hoor.
Chretien Breukers